“Wij hebben mensen van de hongerdood gered”

Ton van Reen, die, samen met zijn zoon David, de Stichting Lalibela oprichtte, blikt terug op een kwart eeuw hulp aan Lalibela.

“Feitelijk bestaan we al 28 jaar. We waren al drie jaar bezig, voordat we de stichting oprichtten. Ik kwam voor het eerst in Lalibela als journalist van de Volkskrant. Naar landen die ik niet kende, ging ik altijd met een groepsreis mee. Maar die reis ging veel te snel. Ik heb Lalibela toen amper gezien. We reisden binnen twaalf dagen het hele land door, van Axum in het Noorden tot de Mursi in het zuiden. Daar heb ik onze Ethiopische medewerker Gebru leren kennen. Hij reed ook voor Sawadee.

Ik had te weinig informatie voor een goed verhaal, dus ging ik op eigen gelegenheid een tweede keer naar Ethiopië. David ging mee. We bezochten plaatsen met een lokale gids. Zo gingen we met Gebru onder meer naar Lalibela. En met David en Gebru erbij zagen we pas echt hoe schrijnend de armoede daar was.
Vanaf toen deden we er alles aan om de armoede tegen te gaan. Al snel hebben we Setechign in de arm genomen. Ik kwam er elk jaar, maar David bleef er voor veel langere tijd. Hij heeft daar alles opgezet, ik zorgde voor het geld. Ik zat in die tijd redelijk in de financiën, vlak na de serie van De Bokkenrijders liep de boekenverkoop goed. David had amper een inkomen, zo vlak na zijn ongeluk. Hij begon toen ook met sportprojecten.
We hadden steeds meer geld nodig. Ik kreeg wel af en toe wat toegestoken, maar toen zijn we maar een stichting begonnen. We waren in het begin helemaal niet bezig met het oprichten van een stichting, we deden alles om de armen daar te helpen.

Ik heb in die tijd ook hulp gevraagd bij het blindeninstituut in Grave en zo begonnen we scholing voor blinden en doven te organiseren. Dankzij de stichting konden we ook weeshuizen opzetten. Dat ging hartstikke goed. We begonnen een tweede meisjeshuis, waar we ook oudjes opvingen. Maar op een gegeven moment moesten die weeshuizen in het hele land dicht, omdat de regering vond dat weeskinderen beter bij hun familie konden opgroeien. En ook omdat ze die tehuizen nodig hadden om soldaten in onder te brengen. Daar ben ik ontzettend van geschrokken.
We hebben die kinderen toen bij gezinnen ondergebracht. En bij oma’s. Die ondersteunen we nog steeds, op voorwaarde dat de kinderen naar school gaan. School is gratis in Ethiopië, maar kinderen moeten vaak werken om geld te verdienen. De kinderen uit onze projecten niet, zij moeten naar school.
We hebben heel veel kinderen naar school laten gaan en laten studeren. Ook blinden. Daar ben ik wel trots op.

Nu zit de stichting in zwaar weer, want het hele land zit in zwaar weer. De oorlog in Ethiopië en de omliggende landen, daar word ik heel mismoedig van. De mensen bidden zich gek. Ze bidden voor betere tijden en die proberen wij, de heidenen, hen dan te brengen.
Maar ik heb nergens spijt van. Wij hebben mensen van de hongerdood geholpen. Tot aan de universiteit toe.”